Sinds 2013 groeit de Belgische economie minder sterk dan die van de Europese Unie in haar geheel. Moeten we ons daarover zorgen maken of is het allemaal zo erg niet? Aandachtspunten zijn er zeker, maar op sommige terreinen scoren we nog altijd goed. Dat blijkt uit het rapport van de Europese statistische dienst Eurostat over de Europese economie sinds de start van het millennium.
Globaal genomen mogen de economische prestaties van België worden gezien. Sinds de eeuwwisseling ging het bruto binnenlands product er nagenoeg elk jaar op vooruit. Dat betekent dat de waarde van goederen en diensten die in ons land werden gemaakt en gepresteerd steeds maar toenam.
Slechts eenmaal was er in die periode een terugval: toen de financiële crisis in 2009 volop uithaalde. Al viel een daling van het bruto binnenlands product met 2,3%, gezien de omstandigheden, dan nog best mee. In de Europese Unie zakte het bruto binnenlands product met 4,3%.
Vooral in het begin van het nieuwe millennium deed de Belgische economie het goed. Van 2004 tot 2007 kenden we een jaarlijkse stijging van het bruto binnenlands product met meer dan 2%. Tussen 2014 en 2017 schommelde de groei tussen 1,3% en 1,7%.
Die stelselmatige groei van de economie en de toegenomen vraag naar goederen en diensten zorgde er ook voor dat er steeds meer mensen aan de slag konden. In 2002 was 64,7% van alle Belgen tussen 20 en 64 jaar aan het werk. In 2017 was dat al gestegen tot 68,5%. Toch zou het nog beter kunnen. Over de hele Europese Unie nam de tewerkstellingsgraad in dezelfde periode toe van 66,7% naar 72,1%. Vooral met het oog op het financieren van de pensioenen zouden de Belgische cijfers meer in de richting van het Europese gemiddelde moeten evolueren.
Een werkpunt voor België is zeker de tewerkstelling van jongeren. Van de 20-24-jarigen is in België nu 38,3% aan het werk. In de Europese Unie is dat 52,1%. De werkloosheid in diezelfde categorie bedraagt respectievelijk 19,3% voor België en 16,8% voor de Europese Unie.
En nog opvallend: België telt net als het Verenigd Koninkrijk 24% deeltijdse arbeiders. Daarmee zit het boven het Europees gemiddelde. Toch komt het lang niet aan de 47% van Nederland.
Die verbeterde tewerkstellingscijfers van de laatste jaren vertalen zich voor België evenwel niet meteen in een hoger beschikbaar inkomen voor de gezinnen. Tussen 2012 en 2016 is het, aangepast voor de inflatie, nauwelijks gestegen. In 2015 was er zelfs helemaal geen toename, terwijl er voor de hele Europese Unie een stijging met 1,9% werd genoteerd. In 2016 was dit respectievelijk een vooruitgang met 0,3% en een groei met 2,0%.
Gemiddelden houden geen rekening met de verspreiding van de inkomens. Zowel groot- als kleinverdieners worden allemaal in dezelfde zak gestopt.
Belangrijk is niettemin dat België al jaren beter scoort dan het Europese gemiddelde op het vlak van mensen die onder de armoededrempel dreigen te vallen of met sociale uitsluiting worden geconfronteerd. In België gaat het om 20,7% van de bevolking, in Europa om 23,5%. Nederland doet overigens nog beter met ‘slechts’ 16,7%.
De stabilisering van het beschikbaar inkomen weerhoudt de Belgen er niet van om nog altijd vrij vlot een eigen woning te verwerven. 71,3% woont nu in een eigen huis. Dat is boven het Europees gemiddelde van 69,2%.
Belgen besteden overigens gemiddeld 10% van hun beschikbaar inkomen aan hun woning, in Europa is dat slechts 7,8%.
Belangrijk voor de koopkracht is ook de inflatie. Hoe sterk stijgen de prijzen van goederen en diensten? Sinds 2015 nemen ze in ons land alvast sterker toe dan in de Europese Unie. In 2016 kwam Europa aan een stijging van 0,3%, België aan 1,8%. In 2017 noteerde Europa een toename met 1,7%, in België stegen de prijzen met 2,2%.
De prijzen van goederen en diensten liggen in België trouwens al boven het Europese gemiddelde. En die kloof stijgt nog. In 2000 bedroeg het verschil 3%, nu liggen ze in België gemiddeld 12,3% hoger. Met name voor voeding, kleding, elektriciteit en gezondheid betalen Belgen gemiddeld zo’n 12% à 13% meer. Voor telecom stijgt de meerprijs zelfs naar 39,4%, voor opleidingen en scholingen zelfs 42,1%.
Hoe vertaalt zich dat in ons bestedingspatroon? Het verbaast niet dat de grootste kost huisvesting is: 25% van onze uitgaven (het Europese gemiddelde) gaat naar deze categorie. Gas en elektriciteit, water en onderhoud van de woning vallen hier ook onder. 15% geven we uit aan ontspanning (cultuur, recreatie, restaurants, hotels), 13% gaat naar voeding, inclusief niet-alcoholische dranken, 11% naar transport. Daarentegen staat dat 6% van wat we besteden naar gezondheid gaat, 4% naar kleding, 2% aan telecom en slechts 0,4% aan opleidingen en scholingen.
Heeft u een vraag voor ons? We bellen u graag op een ogenblik dat het u uitkomt.
Maak een afspraak