Sinds 1 januari 2018 gelden een aantal nieuwe maatregelen met een rechtstreekse impact op uw portemonnee. Daarnaast hebben ook een aantal bedrijven hun prijspolitiek aangepast, wat gevolgen kan hebben voor uw uitgaven. In een serie van vier artikels bespreken we deze nieuwe maatregelen één voor één. Hierbij deel 2 over de belastingen.
Door een verschuiving van de belasting op het arbeidsinkomen naar andere vormen van belasting krijgen werknemers sinds 1 januari 2018 van hetzelfde brutoloon netto meer op hun bankrekening gestort. Volgens berekeningen van SD Worx stijgt uw nettoloon daardoor met 1,5 tot 3 procent.
Door een gewijzigde belastingberekening wordt een deel van uw inkomen nu tegen lagere tarieven belast. Bij de belastingberekening wordt uw inkomen opgedeeld in schijven. Op een hogere inkomensschijf wordt een hoger belastingtarief toegepast. Die tarieven bedragen tussen 25 en 50 procent.
Voor uw inkomsten in 2018 is het belastingtarief van 30 procent afgeschaft, waardoor een groter deel van uw inkomen nu wordt belast tegen 25 procent. Dat levert een voordeel op van ongeveer 70 euro per jaar, exclusief gemeentebelastingen. Tegelijk krimpt de inkomensschijf die tegen 45 procent wordt belast, waardoor een groter deel van uw inkomen belast wordt tegen 40 procent. Dat is goed voor een voordeel van 10,50 euro per jaar, exclusief gemeentebelastingen.
Sinds 1 januari kunnen meer mensen aanspraak maken op een verhoogde belastingvrije som. Dat is het deel van het inkomen dat ontsnapt aan belastingen. Wie een laag inkomen heeft, komt in aanmerking voor een verhoogde belastingvrije som. Het loonplafond om voor die verhoogde belastingvrije som in aanmerking te komen, wordt vanaf het inkomstenjaar 2018 (aanslagjaar 2019) fors opgetrokken. Dat voordeel is er niet voor gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden.
Het hogere kostenforfait is goed nieuws voor wie aan de slag is als werknemer. Het gaat om de kosten die u maakt om uw inkomen te behouden en te verwerven en die u van uw belastingen mag aftrekken. U kunt uw werkelijk gemaakte beroepskosten inbrengen, maar dat is niet verplicht. U kunt ook voor een forfait opteren. Die zogenaamde forfaitaire beroepskosten zijn een minimum: u krijgt ze ook als u geen of lagere beroepskosten kan aantonen.
De hoogte van het kostenforfait hangt af van uw inkomsten, maar is wel geplafonneerd. Voor de inkomsten verdiend in 2018 (aanslagjaar 2019) wordt de berekeningswijze aangepast én wordt het plafond opgetrokken. Er wordt voor de berekening niet langer gewerkt met een specifiek percentage per inkomensschijf. Voortaan wordt het kostenforfait berekend tegen een uniform tarief van 30 procent. Ook het maximale kostenforfait gaat de hoogte in: van 4.320 euro naar 4.720 euro.
Nieuw in 2018 is dat er nu ook voor kleine zelfstandigen een kostenforfait bestaat. Dat wil zeggen dat kleine zelfstandigen die winst maken, niet langer verplicht zijn om hun werkelijke beroepskosten te bewijzen. Ze kunnen nu ook een kostenforfait inbrengen. Het gaat bijvoorbeeld om zelfstandige slagers, bakkers, kruideniers, kappers en verzekeringsagenten die werken zonder vennootschap.
Eigenlijk komt de nieuwe wet erop neer dat het kostenforfait voor werknemers doorgetrokken wordt naar de zelfstandigen met winst. Vanaf 1 januari 2018 wordt het kostenforfait berekend aan een uniform tarief van 30 procent van het inkomen, met een maximum van 4.720 euro, als de Wet op de economische relance en versterking sociale cohesie definitief goedgekeurd is.
Voor vrije beroepen blijft daarentegen alles bij het oude en wordt er gewerkt met percentages per inkomensschijf, met een maximumforfait van zo'n 4.150 euro. Bij een inkomen van 60.000 euro betaalt een vrije beroeper die kiest voor het forfait 375 euro meer belasting dan een zelfstandige met winst. Het verschil wordt groter naarmate het inkomen daalt. Met een inkomen van 30.000 euro betaalt een vrije beroeper 743 euro meer belasting.
Het staat de zelfstandigen uiteraard vrij om hun werkelijke kosten te bewijzen.
Van de vrije beroepers kiest ongeveer 65 procent voor die reële kosten, 35 procent gebruikt het kostenforfait. Dat laatste is een minimum. Ook wie geen of minder beroepskosten kan aantonen, krijgt automatisch de forfaitaire kostenaftrek.
Voor de zelfstandigen die niet belast worden op hun werkelijke inkomsten maar op basis van forfaitaire grondslagen, blijft alles bij het oude. Voor die 'forfaitairen' - zoals de meeste landbouwers - zal het nieuwe kostenforfait alleen gelden als ze niet meer op forfaitaire maar wel op de werkelijke inkomsten worden belast.
De voorlopige sociale bijdragen die zelfstandigen elk kwartaal moeten betalen, sluiten sinds 1 januari nauwer aan bij hun echte inkomen. Het bestaande systeem werd versoepeld door vier extra inkomensdrempels in het leven te roepen. Voortaan zijn er daardoor zes inkomensdrempels, waardoor bijdragen beter in overeenstemming zullen zijn met de inkomensschommelingen waarmee zelfstandigen geconfronteerd worden.
Voor de sociale bijdragen kunnen zelfstandigen in de loop van het kwartaal bij hun sociaal verzekeringsfonds een aanvraag indienden om onder een lagere drempel te vallen.